Je ogen kunnen zich aanpassen aan bijna alle omstandigheden. In de felle zon in Spanje, maar ook ‘s avonds laat kun je nog gewoon goed zien. Blijkbaar kunnen je ogen zich aanpassen aan donkere en lichte ruimtes. Maar hoe doen ze dat?

In het lichtgevoelige deel van het oog (de retina), zijn twee soorten cellen die heel belangrijk zijn voor het aanpassen aan de hoeveelheid licht. Het eerste type, ook wel kegeltjes genoemd, kunnen onderscheid maken tussen de verschillende kleuren en werken het best bij (fel) licht. Het tweede type, de staafjes, maken onderscheid tussen donkere en lichte voorwerpen en werken het best in het donker. Wanneer het donkerder wordt, maken de staafjes allereerst een chemische stof (rhodopsine) aan, die gevoelig is voor licht. Doordat deze stof aangemaakt moet worden, kan het even duren voordat je goed ziet in het donker. Na 1 minuut is de lichtgevoeligheid al met een factor 10 toegenomen en na 40 minuten al met een factor 25.000. Wanneer je vervolgens in een sterk belichte ruimte komt, wordt deze stof weer afgebroken.

Vitamine A

In het lichtgevoelige deel van het oog is ook vitamine A aanwezig. Wanneer er te weinig van de chemische stof aanwezig is voor het oog om zich aan te passen aan het donker, kan vitamine A ook worden omgezet in die stof.
Andersom geldt dit ook: wanneer er in een sterk belichte ruimte teveel van die stof aanwezig is voor het oog om zich aan te passen, wordt het ook weer omgezet in vitamine A.

Andere mechanismen

Een ander mechanisme om ervoor te zorgen dat je ogen meer licht ‘ontvangen’, is het ontspannen van spieren in je iris. Je iris is het gekleurde deel van je ogen. Door deze spieren aan te spannen wordt je pupil, de opening in je ogen, groter, waardoor er meer licht door wordt gelaten naar het lichtgevoelige deel van je ogen.

Hedwig Kikkert